
Openingsrede
Feest van de Geest Groene Hart 2022
door
Leo Webbink
(pastor Oudshoornse Kerk)
uitgesproken op 24 mei 2022
Oudshoornse Kerk, Alpohen a/d Rijn
ALLE KUNST IS GELOVEN – NIET ALLE GELOVEN IS KUNST
Laten we maar eens beginnen met een spelletje, waartoe we ons wellicht
soms laten verleiden om het te spelen – als een kind dat graag wil…..
‘Ik zie, ik zie wat jij niet ziet; en de kleur is…..’
Want het is toch een kinderspelletje. Zulke spelletjes spelen wij als
volwassenen toch niet meer?
Maar . . . . als ik zeg: ‘Ik zie, ik zie wat jij niet ziet . . . . .’ ga je
onwillekeurig toch even rondkijken. Want wat zou hij zien – dat ik niet zie?
Precies dat is wat ik bewonder in kinderen.
Dat ze dingen zien die er niet zijn – of misschien toch wel?
-
voor het slapen gaan eerst onder het bed kijken; want misschien zit er
wel een spook . . . -
tussen uitstappen en de voordeur precies 10 stappen zetten, geen 9 of 11,
want dat brengt ongeluk.... -
met een lichtje aan slapen, omdat in de donkere schaduwen van de
duistere nacht spoken huizen.....
‘Ik zie, ik zie wat jij niet ziet . . . . .’
Dat is feitelijk wat iedere kunstenaar doet/heeft, soms bijna tegen wil en dank:
‘zien’ wat anderen niet zien.
‘voelen’ wat anderen niet voelen. En dat dan weten om te zetten in beeld, tekst, klank…

Want het gaat niet alleen om beeldende kunst een musicus of een dichter/schrijver doet hetzelfde – zien wat jij niet ziet.
Dat is wat mij betreft één van de meest in het oog springende kenmerken van kunst. Kunst kan mooi of lelijk zijn, aansprekend of niet, je kunt discussiëren over welke criteria kunst tot kunst maken. Maar welke kunst je ook onder de loep neemt, welke criteria je ook wel of niet wilt toepassen, er zit altijd die grondlaag in van: ‘Ik zie, ik zie wat jij niet ziet...’
De kunstenaar móet iets verbeelden van wat hij/zij wel ziet - en de toeschouwer niet – in ieder geval niet meteen…
dat je gaat zoeken, rondkijken, in de ruimte, in de tijd, in je gedachten, gevoelens, beelden en herinneringen. Hóe kan ik zien wat de kunstenaar ziet?
Tijdens het Feest van de Geest hebben we de nodige kansen om hier naar op zoek te gaan.
‘Zie jij wat zij zien?’ Kun je het ontdekken? De andere kijk, de verrassing, de verwondering, misschien wel: de blik van een kind?
Onwillekeurig komt dan zo’n zinsnede uit dat eeuwenoude boek omhoog:
‘Worden als een kind’ (mt. 18: 4)
Met misschien wel een prangende vraag: waarom moeten volwassen mensen
worden als een kind?
‘Ik zie, ik zie wat jij niet ziet . . . . .’ Daarin ligt de grondslag.
Want kinderen zien heel veel verschillende lagen in de werkelijkheid. Jonge
kinderen zijn nog niet vergaand beïnvloed door opvoeding en cultuur - door
maatschappij en druk.
Bij hen geen managers die alleen maar geldstromen zien, ‘human resource’
en inwisselbare poppetjes. Geen economen die alleen kijken naar vraag en
aanbod, schaarste en overvloed. Geen politici die alleen populariteitspolls zien,
kijkcijfers, scoren voor publiek en stemmentrekkers.
Nee, kinderen kijken onbevangen en open en zien onwillekeurig ook allerlei
magische dingen in onze vaak zo platte werkelijkheid. Of dat nu terecht is
– of waar – of niet.
Want daar gaat het niet om, maar het gaat wel om de mogelijkheid die
mensen blijkbaar hebben – aangeboren – om meer en anders te zien dan
de platte werkelijkheid.
De verwondering, de verbeelding, het besef dat er iets anders is, iets anders mogelijk is.
Kunstenaars realiseren daar blijkbaar iets van - ondanks hun volwassenheid. Ja, ondanks, want de meeste andere volwassenen raken die aangeboren mogelijkheid bij het opgroeien blijkbaar kwijt.
Ik zou dat willen omschrijven als: Alle kunst is geloven….


Ik bedoel daarmee - dat alle kunst iets laat zien wat er niet is een werkelijkheid achter de werkelijkheid. Gevoelens, gedachten, beelden achter de platte feiten van het leven van alledag.
Dat maakt kunst tot kunst, maar dat maakt kunst ook tot een vorm van geloven… Want je moet er ook in geloven, dat er iets is, dat er iets kán zijn - dat er misschien zelfs wel iets móet zijn - achter de kille feitelijke werkelijkheid.
En nu maak ik een spannende vergelijking: dan komen kunst en geloven ineens heel dicht bij elkaar.
Want de kinderen van de EEUWIGE, de God van Abraham en Sara, Isaak en Rebekka, Jacob, Rachel en Lea, de volgelingen van Jesus, de Nazareeër, die Christus en zoon van God genoemd wordt, zouden eigenlijk niet anders moeten kúnnen dan op eenzelfde manier tegen de werkelijkheid aan te kijken. Kijken naar de werkelijkheid met een besef dat áchter de kille feitelijke werkelijkheid van macht, geld, kracht en bijna fundamentele ongelijkheid een heel andere wereld schuil gaat; de wereld van liefde, vrede, fundamentele gelijkheid, een wereld van kwetsbaarheid en onmacht.
Maar . . . . . ‘Ik zie, ik zie wat jij niet ziet . . . . .’Je moet het wel willen/kunnen/leren zien.
Daarom staat de Bijbel vol verhalen over zien en blind zijn. Over blinden die zien en zienden die blind zijn. Over vrouwen die door hun tranen heen de tuinman menen te ontwaren, maar dan, ineens, zien. En een onvermoede – welhaast onmogelijke werkelijkheid ontdekken.
Maar, als kunst en geloven zó dicht bij elkaar komen en als alle kunst geloven is, is alle geloven dan ook kunst?
Dat zou ik best graag willen , dat iedere gelovige met de blik van een kind, met de blik van een kunstenaar onze werkelijkheid zou tegemoet treden, zou kunnen/willen tegemoet treden.
maar helaas, niets is minder waar.
Want zoals volwassenen de blik van een kind kwijtraken, raken gelovigen die blik ook kwijt. Niet in het minst omdat de gemiddelde gelovige óók een volwassen mens is.
Bovendien is er door de eeuwen heen op alle mogelijke manieren gepoogd geloven op één lijn te krijgen met weten en zeker zijn. Tot aan ‘Gods-bewijzen’ aan toe.
Maar hoe zekerder je iets denkt te weten, hoe minder ruimte er is - voor een andere kijk op de zaak. Als ik er heilig van overtuigd ben dat een tafel een tafel is, blijft er nauwelijks ruimte over voor een andere opvatting. Dat een tafel misschien ook wel een stoel zou kunnen zijn of zelfs een bed. En dan hebben we het alleen nog maar over heel stoffelijke zaken.
Geloven wordt pas kunst, als er ruimte ontstaat; ruimte voor niet-weten, ruimte voor twijfelen, ruimte voor anders: een andere blik, een ander beeld, een andere gedachte, een andere werkelijkheid zelfs.
Dan wordt geloven kunst, dan wordt geloven toekomstmuziek, dan wordt geloven speeltuin van de G(g)eest
‘Ik zie, ik zie wat jij niet ziet . . . . .’
Open je ogen en zie wat er niet is – en toch bestaat . . . . . voor wat niet bestaat – en er toch is.
Kijk met de ogen van een kind:
‘Wek mijn zachtheid weer.
Geef mij terug de ogen van een kind.’
Ds. Leo Webbink